6
Michael glipte door de kerkdeur naar buiten en bleef even stilstaan om weer op adem te komen. Hij stond te trillen op zijn benen. De striemende regen waaide recht het open portaal in, tegen zijn gezicht aan en op zijn grijze pak, waar elke druppel een even grote vlek achterliet als de communiewijn op het witte gewaad van Robert Winter. Michael worstelde zich in de regenjas die hij al die tijd over zijn arm had gehad en begon richting de weg te lopen, hoewel het er niet naar uitzag dat de storm snel zou ophouden. De dienst was bijna afgelopen. De oude dametjes in de kerk konden elk moment naar buiten komen voor de koffie die in het parochiehuis geserveerd werd, en hij had geen zin om door hen aangestaard te worden.
Hij had nog altijd de zoete smaak van de communiewijn in zijn mond en op zijn lippen, en ineens snakte hij naar een echte borrel om die weeë smaak weg te spoelen. Voor Het Anker bleef hij staan. Hij was al jaren niet meer binnen geweest, maar nu gaf hij bijna toe aan de verleiding. Toen realiseerde hij zich echter dat het café op zondag een populaire lunchgelegenheid was, en dat was wel het laatste waar hij op zat te wachten. Hij had geen zin in mensen die hij kende. Hij dacht niet dat hij het voor elkaar zou krijgen om beleefd te blijven. De woede die hem had overvallen toen hij Winter met de miskelk voor zich zag staan, spookte nog steeds door zijn hoofd. Hij was niet trots op het incident, maar als hij niet naar hem had gespuugd, had hij hem een klap voor zijn harses gegeven. Hij had nog steeds zin om iemand een ram te geven.
Hij had nooit naar de kerk moeten gaan. Dat zag hij nu ook wel in. Wat hij zich ook van het ritueel had voorgesteld, het was flink tegengevallen. Maar goed, hij was nooit een kerktype geweest. Peg wel, hij niet. Hij had het altijd maar een rare bedoening gevonden. Volwassen kerels met jurken aan. Wat had hij wel niet gedacht? Dat Jeanie hem vanaf de dakspanten zou toespreken? Al goed, papa. Ik vergeef je, of zoiets?
Na de dood van Peggy had hij het huis op de Punt ingeruild voor een woningwetwoninkje net achter de kerk. De journalisten die op de hoek stonden toen hij wegging, stonden er nog steeds, met hun stomme vragen en hun heen en weer zwiepende microfoons. Hij negeerde hen. Hij opende de deur net ver genoeg om naar binnen te kunnen, zodat ze niet naar binnen konden kijken. Bij het binnenkomen bedacht hij, net als altijd, hoe klein en krap zijn huis eigenlijk was. Hoe donker ook. Dat was een van de redenen waarom hij niet graag naar buiten ging. Elke keer dat hij terugkwam voelde hij zich alsof hij in een gevangeniscel werd opgesloten. Hij vond het verschrikkelijk.
Hij had niet gedacht dat Jeanie zo’n hekel aan de gevangenis had gehad. Natuurlijk, niemand vond het leuk om opgesloten te worden, maar hij had niet verwacht dat het haar tot zo’n wanhoopsactie zou drijven. Ze was nooit een buitenmens geweest. Ze was doodsbang in bootjes, zelfs als de zee helemaal kalm was en ze zelf een reddingsjack droeg. Liever zat ze binnen met haar muziek, en die muziek had ze bij zich gehad in de gevangenis. Ze hadden haar hoogst persoonlijk een cassetterecorder en een stapel bandjes gebracht. Muziek was het enige wat ze echt nodig had. Althans, zo was het op Peg en hem overgekomen toen ze nog klein was. Ze had hen buitengesloten, buiten haar echte leven gehouden. Na alles wat ze voor haar gedaan hadden, was dat niet zo aardig. Alsof ze hen had gedumpt toen ze hen niet meer nodig had. En vervolgens had ze zichzelf opgehangen, en nu vroeg hij zich af of ze het bij nader inzien toch niet verschrikkelijk had gevonden in de gevangenis. Wat had hij nog meer voor foute conclusies getrokken?
Hij probeerde niet aan mogelijke andere foute conclusies te denken. Als Jeanie de gevangenis ook maar half zoveel had gehaat als hij zijn eigen huis dan moest ze daar dood- en doodongelukkig zijn geweest. Die gedachte kon hij niet aan – wat ze dan misschien ook gedaan had – en dus ging hij op zoek naar een zondebok, in de wetenschap dat dat eigenlijk niet eerlijk was. Uiteindelijk koos hij Winter, de brave ziel die zo graag dominee speelde. Een makkelijk doelwit.
In het keukenkastje stond een literfles goedkope whisky die de supermarkt met zijn laatste boodschappen had afgeleverd. Hij schonk zichzelf een glas in en dronk het in grote, brandende teugen leeg. Toen liet hij zijn tong langs zijn lippen glijden. Hij kreeg de indruk dat de smaak van de wijn nog altijd niet was verdwenen, en dus schonk hij nog een glas in.
Met zijn glas in de hand liep hij naar de slaapkamer, waar hij zijn pak begon uit te trekken. Hij begon met zijn broek, die hij netjes over de leuning van de stoel probeerde te hangen. Het kleingeld dat uit een van zijn zakken viel, liet hij op de grond liggen. Hij dacht aan de slaapkamer in het huis op de Punt, met het raam zo dicht bij het water dat zijn plafond ervan golfde. Het was bijna alsof hij op een boot had gezeten in plaats van op het vasteland. En overal het geluid van water – het getjilp van zeevogels en waadvogels, golfjes die op het kiezelstrand aanspoelden, grote golven die braken. Hij had er nooit zo op gelet, totdat hij hierheen was verhuisd en de immense, verschrikkelijke stilte hem bijna de das om had gedaan. Hier in dit huis waren de kamers zo klein dat hij, als hij zijn armen opzij hield, bijna aan weerszijden de muren kon aanraken. Hij had nooit met pensioen moeten gaan. Hij had stuurman van de loodsboot moeten blijven.
Dat hield hij zichzelf voor terwijl hij in zijn onderbroek voor de stoel stond en probeerde zijn broek netjes op te vouwen. In werkelijkheid had hij natuurlijk weinig keus gehad. Als hij niet zelf ontslag had genomen, zouden ze hem ontslagen hebben vanwege zijn drankzucht. Alsof de loodsen nooit eens een borrel pakten! Nou ja, in elk geval had hij de eer aan zichzelf gehouden. Dat zou Peggy goed gedaan hebben. Maar toch miste hij het werk even hard als hij Peg zelf miste. Hij miste de grappen van de loodsen en de meisjes op de centrale. Hij miste de voldoening die hij voelde als hij met de sloep langszij voer en hem netjes op zijn plaats hield terwijl de loods bij een groot schip naar beneden klom en aan boord sprong. Het was niks voor hem om anderen zonder slag of stoot hun zin te geven, en dat zat hem nog steeds dwars. Het was even vernederend als de keer dat Winter had aangebeld om met hem over Jeanie te praten.
Het was al een tijdje geleden dat Winter ineens bij hem op de stoep had gestaan, maar Michael kon zich de ontmoeting nog goed herinneren. Hij dacht er vaak aan. Het was net zo’n griezelverhaal dat kinderen maar willen blijven horen: eng, maar zo vertrouwd dat het op de een of andere manier goed aanvoelt. En zolang hij daar maar aan dacht, dacht hij niet aan nog ergere dingen. Jeanie die zichzelf met een stuk laken had opgehangen. Het feit dat hij zijn enige kind verkeerd had beoordeeld.
Winter had dus aan de bel getrokken. Waarschijnlijk was het in januari of februari geweest, bijna een jaar geleden nu. De enige reden dat Michael de deur had opengedaan, was dat hij de bezorger van de supermarkt verwachtte. Normaal gesproken deed hij nooit open. Hij had geen zin in colporteurs of mensen die op zoek waren naar dingen voor een rommelmarkt. Maar toen had ineens die vent voor zijn neus gestaan. Robert Winter. Michael had hem niet herkend. Winter had een bruine houtje-touwtjejas aan van het soort dat marineofficieren in de oorlog droegen, maar zo, met zijn capuchon op en een flink stuk over zijn voorhoofd getrokken, zag hij er eerder uit als een monnik.
‘Meneer Long,’ had hij gezegd. ‘Zou ik misschien even binnen mogen komen?’
Michael had op het punt gestaan om te zeggen dat het even niet zo goed uitkwam en om de deur in zijn gezicht dicht te smijten, maar op dat moment was Winter vlak voor hem gaan staan, met zijn gezicht zo dicht bij het zijne dat Michael het er benauwd van kreeg. Op zachte, prekerige toon had hij gezegd: ‘Het gaat over Jeanie.’
En dat was wel het laatste wat Michael verwacht had, en dus had hij van verbazing een stap achteruit gedaan, wat Winter als uitnodiging had opgevat.
‘Zal ik een pot thee zetten?’ had Winter gezegd. Michael had zo versteld gestaan van de brutaliteit van die vent dat hij geen woord had kunnen uitbrengen. En weer had Winter zijn geschokte zwijgen opgevat als uitnodiging. Hij was de keuken ingelopen alsof hij er dagelijks kwam en had de ketel helemaal vol laten lopen, zonder erbij stil te staan hoeveel extra energie dat kostte.
Ze waren in de voorkamer gaan zitten, die zo klein was dat hij zelfs, ondanks het feit dat Michael maar een paar meubels uit het huis op de Punt had meegenomen, helemaal vol stond. De grote fauteuils stonden zo dicht bij elkaar dat hun knieën elkaar bijna raakten.
‘Wat is er met Jeanie?’ had hij gevraagd. Ja, dat kon hij zich nog goed voor de geest halen. Hij had voorovergeleund en Winter van even dichtbij aangekeken als Winter hem bij de voordeur had aangekeken, in de hoop dat hij hem daarmee evenveel schrik kon aanjagen als hij hem zelf had aangejaagd. ‘Wat is er met Jeanie?’
‘Ik werk voor de reclassering,’ had Winter gezegd. ‘Ik ben bezig met wat onderzoek naar haar.’
‘Jeanie heeft niks aan een reclasseringsambtenaar. Ze heeft levenslang. En er is destijds wel genoeg onderzoek naar haar gedaan.’
Veel te veel onderzoek zelfs. Al die nieuwsgierige onderzoekers. Allemaal mensen die zo nodig iemand anders de schuld wilden geven van wat Jeanie had gedaan. En natuurlijk hadden Peg en hij nooit een afschrift gekregen van die verslagen, omdat ze nu eenmaal altijd werden buitengesloten. Hij kon echter wel zo’n beetje raden wat erin stond. De schuld van de ouders, bla bla bla. Zo ging het toch altijd? Peg en hij hadden Jeanie nooit begrepen, haar nooit gegeven wat ze echt nodig had. Dat had hij wel zo’n beetje opgemaakt uit de verklaringen tijdens het proces.
‘Dit is een ander soort onderzoek,’ had Winter gezegd, op de vermoeide toon die sommige leraren aanslaan tegen niet al te slimme leerlingen. Geduldig, maar wel alsof het hem de grootst mogelijke moeite kostte om zo geduldig te blijven. Alsof het een bijna bovenmenselijke krachtsinspanning vergde. ‘Jeanie komt binnenkort in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidstelling. Als ze inderdaad de maatschappij weer ingaat, word ik haar begeleider.’
‘Ze gaan haar toch niet vrijlaten?’
‘Vindt u niet dat het zo langzamerhand tijd wordt?’
‘Het lijkt alsof ze er net zit. En na alles wat ze dat meisje heeft aangedaan...’
‘Ze houdt nog steeds vol dat ze onschuldig is.’ Hij had even gezwegen, alsof hij een antwoord van Michael verwachtte. Michael had naar het raampje gestaard. Er zat vitrage voor, zodat hij niet naar buiten kon kijken. Hij kon er niet bij dat zijn dochter binnenkort misschien wel op vrije voeten zou komen. ‘Ik ben bang dat ze haar zaak daarmee geen goed doet, met dat volhouden dat ze de moord niet gepleegd heeft. Het is de bedoeling dat gedetineerden hun misdrijf onder ogen zien en er berouw voor tonen. Ik heb geprobeerd haar op andere gedachten te brengen, maar...’
‘Daar zou ik maar niet te lang op wachten als ik u was.’
‘Ik werk nog niet zo lang met Jeanie, meneer Long.’ Winter leunde zo ver naar voren dat Michael kon ruiken dat hij een pepermuntje had geslikt om zijn adem te verfrissen na de gekruide maaltijd van de avond ervoor. Geen drank natuurlijk. Daar was Winter het type niet voor. Daarvoor moest er bloed door je aderen stromen, en Winter was een dooie pier. ‘Volgens het logboek van de gevangenis hebt u uw dochter nooit bezocht.’
‘Peggy ging wel op bezoek, voordat ze ziek werd.’ Michael had gezworen dat hij Winter niks zou vertellen, maar de woorden waren eruit voordat hij het wist. Op bezoekdagen had hij zijn vrouw naar de gevangenis gereden en keurig voor de ingang afgeleverd, aangezien het altijd hard waaide als ze gingen en de regen bijna horizontaal op hen in beukte. Vervolgens had hij op het parkeerterrein in de auto voor zich uit zitten staren, zonder de krant die hij altijd bij zich had een blik waardig te gunnen, totdat iedereen weer naar buiten kwam. Tot zijn verbazing zagen ze er doodnormaal uit, de ouders en echtgenoten van de vrouwen die in de gevangenis zaten. Van een afstandje viel Peggy absoluut niet op in de massa.
‘Maar u niet?’ Winters stem was geduldig, maar in zijn ogen stond afkeer te lezen.
‘Mantel ook niet,’ had Michael gezegd. ‘Hij heeft haar ook nooit opgezocht.’
‘Dat is heel wat anders, meneer Long. Mantel dacht dat ze zijn enige kind had vermoord.’
En op dat moment had Michael zich omgedraaid. Natuurlijk, Winter had gelijk, maar o, wat klonk er een minachting door in zijn stem.
‘Hij zei tegen Jeanie dat hij van haar hield,’ zei hij zachtjes. Een zinloze poging tot uitdaging. Toen zei hij, iets zekerder van zijn zaak: ‘Heb jij een dochter, Winter?’
‘Dat doet niet ter zake.’
‘Ja, je hebt zelf ook een dochter.’ Dat bleek duidelijk uit de uitdrukking op Winters gezicht. ‘Stel je eens voor dat jouw dochter zoiets deed. Een kind wurgen omdat ze haar bij haar minnaar vandaan probeerde te houden. Zou jij haar steunen? Zou jij haar met plezier in dat hol opzoeken?’
Winter had even geaarzeld, en gedurende dat moment had Michael even iets triomfantelijks over zich gehad. Toen was Winter weer verder gegaan, op zo’n vroom toontje dat Michael hem wel voor zijn kop had willen slaan: ‘Ik zou het misdrijf veroordelen, meneer Long, maar niet het meisje dat het misdrijf had gepleegd.’ Waarop hij zijn kopje had neergezet en vrolijk verder was gegaan: ‘En nu over de voorwaardelijke invrijheidstelling.’
‘Invrijheidstelling?’
‘Om in aanmerking te komen voor vrijlating moeten we de garantie hebben dat ze ergens terechtkan. Dat ze iemand heeft die haar steunt en onderhoudt.’
‘Vraag je me nou of ze bij mij kan intrekken?’
‘Ik weet dat u het moeilijk hebt gehad, maar het hoeft niet voor lang te zijn. Gewoon totdat ze iets voor zichzelf gevonden heeft.’
‘Luister je eigenlijk wel naar me, man?!’ Tot zijn eigen verbijstering had Michael het uitgeschreeuwd. ‘Ze heeft een meisje vermoord, en dat was zo erg dat mijn vrouw eraan onderdoor is gegaan. En nu wil jij dat ik haar hier in huis haal?’
En nu zeiden ze dat Jeanie Abigail Mantel bij nader inzien toch niet had vermoord. En daar zat hij dan, op een koude zondagmiddag na de kerk, met niks anders om zich aan vast te klampen dan het laatste restje whisky. Steeds weer diezelfde wetenschap die hij niet onder ogen durfde te zien. Hij kon er nog niet helemaal bij. Als Jeanie die moord niet had gepleegd, dan was hij een monster geweest. Hij had haar afgestoten. Buiten begon het donker te worden, maar hij verroerde geen vin. Pas toen de kerkklokken opnieuw klonken om de avonddienst aan te kondigen, wat inhield dat er zeker mensen langs zijn huis zouden lopen, stond hij op om de gordijnen dicht te trekken en het licht aan te doen.